Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 7 februari
Lezen: Psalm 42
Vertaling 1951
1 Voor de koorleider. Een leerdicht van de Korachieten.
 
2 Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht,
zo smacht mijn ziel naar U, o God.
3 Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God;
wanneer zal ik komen
en voor Gods aangezicht verschijnen?
4 Mijn tranen zijn mij tot spijze
dag en nacht,
daar men de ganse dag tot mij zegt:
Waar is uw God?
5 Hieraan wil ik denken
en mijn ziel in mij uitstorten:
hoe ik optrok in de dichte drom,
voor hen uit schreed naar Gods huis,
bij jubelklank en lofgezang –
een feestvierende menigte.
6 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel,
en zijt gij onrustig in mij?
Hoop op God, want ik zal Hem nog loven,
mijn Verlosser en mijn God!
 
7 Mijn ziel buigt zich neder in mij,
daarom gedenk ik Uwer
uit het land van de Jordaan en de Hermonbergen,
uit het klein gebergte.
8 Watervloed roept tot watervloed
bij het gebruis uwer stromen;
al uw baren en golven
slaan over mij heen.
9 Des daags zal de HERE zijn goedertierenheid gebieden,
en des nachts zal zijn lied bij mij zijn,
een gebed tot de God mijns levens.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
Voor de koorleider. Een kunstig lied van de Korachieten.
2 Zoals een hinde smacht
naar stromend water,
zo smacht mijn ziel
naar u, o God.
3 Mijn ziel dorst naar God,
naar de levende God,
wanneer mag ik nader komen
en Gods gelaat aanschouwen?
4 Tranen zijn mijn brood,
bij dag en bij nacht,
want heel de dag hoor ik zeggen:
‘Waar is dan je God?’
5 Weemoed vervult mijn ziel
nu ik mij herinner hoe
ik meeliep in een dichte stoet
en optrok naar het huis van God –
een feestende menigte,
juichend en lovend.
6 Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik hem weer loven,
mijn God die mij ziet en redt.
7 Mijn ziel is bedroefd,
daarom denk ik aan u,
hier in het land van de Jordaan,
bij de Hermon, op de top van de Misar.
8 De roep van vloed naar vloed,
de stem van uw waterstromen –
al uw golven slaan
zwaar over mij heen.
9 Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde,
’s nachts klinkt een lied in mij op,
een gebed tot de God van mijn leven.
10 Tot God, mijn rots, wil ik zeggen:
‘Waarom vergeet u mij,
waarom ga ik gehuld in het zwart,
door de vijand geplaagd?’
11 Mij gaat door merg en been
de hoon van mijn belagers,
want ze zeggen heel de dag:
‘Waar is dan je God?’
12 Wat ben je bedroefd, mijn ziel,
en onrustig in mij.
Vestig je hoop op God,
eens zal ik hem weer loven,
mijn God die mij ziet en redt.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek