Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 2 april
Lezen: Klaagliederen 5: 1-22
Vertaling 1951
1 Gedenk, HERE, wat ons is overkomen;
zie toch; aanschouw onze smaad.
2 Ons erfdeel is vervallen aan vreemden,
onze huizen aan vreemdelingen.
3 Wezen zijn wij geworden, vaderloos,
onze moeders werden als weduwen.
4 Ons water moeten wij drinken voor geld,
ons hout gewordt ons tegen betaling.
5 Wij worden op de nek gezeten door onze vervolgers,
wij zwoegen, maar rust gunt men ons niet.
6 Naar Egypte strekken wij de hand uit,
naar Assur, om verzadiging met brood.
7 Onze vaders hebben gezondigd, zij zijn niet meer,
wij dragen hun ongerechtigheden.
8 Knechten heersen over ons,
niemand rukt ons uit hun hand.
9 Met levensgevaar moeten wij ons brood halen
vanwege het zwaard der woestijn.
10 Onze huid gloeit als een oven
door de brand van de honger.
11 Vrouwen verkrachten zij in Sion,
meisjes in de steden van Juda.
12 Vorsten zijn door hun hand opgehangen,
het aangezicht van ouden wordt niet geëerd.
13 Jongelingen moeten de molensteen dragen
en knapen struikelen onder de houtlast.
14 De ouden zijn weg uit de poort,
de jongelingen staken hun snarenspel.
15 Verdwenen is de blijdschap van ons hart,
veranderd in rouw onze reidans.
16 De kroon van ons hoofd is gevallen,
wee ons, dat wij gezondigd hebben!
17 Hierom is ons hart ziek,
hierom zijn onze ogen verduisterd:
18 om de berg Sion, die woest ligt,
waarop de vossen ronddolen.
19 Gij, HERE, zetelt tot in eeuwigheid,
uw troon staat van geslacht tot geslacht.
20 Waarom zoudt Gij ons voor altoos vergeten,
ons verlaten tot in lengte van dagen?
21 Breng ons, HERE, tot U weder, dan zullen wij wederkeren.
Vernieuw onze dagen gelijk van ouds!
22 Of zoudt Gij ons geheel en al verwerpen?
Zoudt Gij al te zwaar tegen ons toornen?
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Gedenk, HEER, wat ons is overkomen, merk toch op, zie onze smaad:
 
2 Ons eigen land is de vreemdeling toegevallen, ons bezit de buitenlander.
3 Wij zijn wezen zonder vader, onze moeders zijn weduwe geworden.
4 We moeten betalen om ons eigen water te drinken, en ons hout moeten we kopen.
5 We worden op de nek gezeten, we worden afgebeuld, ons wordt geen rust gegund.
6 We zochten steun bij Egypte, vroegen Assyrië om voedsel.
7 Onze voorouders hebben gezondigd; zij zijn er niet meer, nu dragen wij hun schuld.
8 Slaven heersen over ons, en niemand die ons uit hun greep verlost.
9 Bedreigd vanuit de woestijn halen we de oogst binnen, met gevaar voor eigen leven.
10 Onze huid gloeit als een oven, door de koorts van de honger.
 
11 Vrouwen hebben ze verkracht in Sion, meisjes in de steden van Juda.
12 Vorsten hebben ze opgehangen, de oudsten worden geminacht.
13 Jongemannen moeten molenstenen torsen, jongens wankelen onder een last van hout.
14 De oudsten zijn verdwenen uit de poort, de jeugd staakt het snarenspel.
15 De vreugde is verdwenen uit ons hart, onze reidans is veranderd in rouw.
16 De kroon is van ons hoofd gevallen. Wee ons, wij hebben gezondigd!
17 Dit is wat ons hart zo ziek maakt, en onze ogen troebel:
18 dat de Sion nu een woestenij is, dat vossen er ronddolen.
 
19 Maar u, HEER, zetelt voor eeuwig, uw troon staat vast van geslacht op geslacht.
20 Waarom zou u ons voorgoed vergeten, ons voor altijd verlaten?
21 Breng ons terug bij u, HEER, laat ons terugkeren, laat het ons gaan als voorheen.
22 Werkelijk, u hebt ons geheel en al verworpen, uw toorn tegen ons is onbegrensd.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek