Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 17 mei
Lezen: Amos 4: 6-13
Vertaling 1951
6 Ik echter, Ik heb u gegeven reinheid van tanden in al uw steden en broodgebrek in al uw woonplaatsen. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEREN. 7 En Ik, Ik heb u de regen onthouden, toen het nog drie maanden vóór de oogst was; en Ik liet het regenen op de ene stad, maar op de andere stad liet Ik het niet regenen; de ene akker werd beregend, en de andere, waarop geen regen viel, droogde uit. 8 En twee, drie steden wankelden naar één stad om water te drinken, maar zij werden niet verzadigd. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEREN. 9 Ik heb u geslagen met brandkoren en met honigdauw, uw hoven en wijngaarden heb Ik doen verdorren; uw vijgebomen en olijfbomen vrat de sprinkhaan op. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEREN. 10 Ik heb onder u de pest gezonden, zoals in Egypte. Ik heb uw jonge manschappen met het zwaard gedood bij het buitmaken van uw paarden. En de stank van uw legerplaats deed Ik opstijgen in uw neus. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEREN. 11 Ik heb onder u een omkering aangericht, gelijk God Sodom en Gomorra omgekeerd heeft, zodat gij gelijk zijt geworden aan een brandhout uit het vuur gerukt. Toch hebt gij u niet tot Mij bekeerd, luidt het woord des HEREN. 12 Daarom zal Ik aldus met u doen, o Israël. Omdat Ik dan dit met u doen zal, – bereid u om uw God te ontmoeten, o Israël. 13 Want zie, Hij, die de bergen formeert en de wind schept, en de mens te kennen geeft wat zijn overleg is, die de dageraad tot donkerheid maakt, en voortschrijdt over de hoogten der aarde, – HERE, God der heerscharen, is zijn naam.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
6 Ik was het die jullie in elke stad honger liet lijden en maakte dat er in geen enkel dorp brood was: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 7 Ik was het die jullie de regens onthield, drie maanden voor de oogst. Op de ene stad liet ik het regenen, op de andere liet ik het niet regenen; op het ene veld regende het, en het veld waarop het niet regende verdorde. 8 Twee, drie steden wankelden naar een andere stad om water te drinken, en hun dorst werd niet gelest: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 9 Ik trof jullie met korenbrand en meeldauw; sprinkhanen vraten je tuinen en wijngaarden kaal, en alle vijgen en olijven: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 10 Ik stuurde de pest op jullie af, zoals ik die ooit op Egypte afstuurde; ik doodde je soldaten en je buitgemaakte paarden, zodat jullie de stank van je eigen legerkamp roken: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 11 Ik vernietigde jullie, zoals ik Sodom en Gomorra vernietigd heb; jullie werden als een stuk zwartgeblakerd hout dat uit de vlammen is weggerukt: maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd – spreekt de HEER. 12 Daarom zal ik tegen je optreden, Israël. Maak je gereed voor de komst van je God, Israël, want ik ben het die tegen je zal optreden.
 
13 De schepper van de bergen en de wind,
hij die de mens zijn plan onthult,
hij die de dageraad verduistert,
hij die over de bergtoppen schrijdt –
zijn naam is HEER, God van de hemelse machten.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek