Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 13 oktober
Lezen: Hebreeën 7: 11-28
Vertaling 1951
11 Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen – waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchisedek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is? 12 Want uit een verandering van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet. 13 Want Hij, van wie aldus wordt gesproken, heeft behoord tot een andere stam, waaruit niemand met het altaar te doen had: 14 het is immers duidelijk, dat onze Here uit Juda is gesproten, ten aanzien van welke stam Mozes met geen woord van priesters gerept heeft. 15 En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchisedek een andere priester opstaat, 16 die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke (afkomst), maar krachtens een onvernietigbaar leven. 17 Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. 18 Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is, 19 – immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht – maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen. 20 En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had – want genen zijn zonder eed priester geworden, 21 maar déze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid – 22 in zoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden. 23 En zíj zijn in groter getale priester geworden, omdat zij door de dood verhinderd werden het te blijven, 24 doch Híj heeft, juist doordat Hij in eeuwigheid blijft, een priesterschap, dat op geen ander kan overgaan. 25 Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. 26 Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, gescheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven; 27 die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht. 28 Want de wet stelt als hogepriester mensen, die met zwakheid behept zijn, maar het plechtige woord van de eed, die ná de wet kwam, stelt de Zoon, die in eeuwigheid volmaakt is.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
11 Had het Levitische priesterschap – dat de basis vormde voor de wet die het volk ontving – de volmaaktheid gebracht, dan zou het niet nodig zijn geweest dat er een andere priester werd aangesteld, die was zoals Melchisedek, en niet zoals Aäron. 12 Maar wanneer de aard van het priesterschap verandert, verandert onherroepelijk ook de wet. 13 Welnu, degene over wie dit alles wordt gezegd, behoort tot een andere stam, waarvan niemand zich in dienst van het altaar gesteld heeft. 14 Het is immers bij iedereen bekend dat onze Heer is voortgekomen uit Juda, en deze stam is door Mozes nooit met priesters in verband gebracht. 15 Nog duidelijker wordt het als we ons realiseren dat deze nieuwe priester, het evenbeeld van Melchisedek, 16 geen priester geworden is op grond van de in de wet vereiste menselijke afstamming, maar door de kracht van zijn onvergankelijk leven. 17 Over hem wordt immers verklaard: ‘Jij zult voor eeuwig priester zijn, zoals ook Melchisedek dat was.’ 18 Het eerder gegeven gebod wordt ongeldig verklaard omdat het te beperkt is en niet voldoet 19 – de wet heeft trouwens in geen enkel opzicht de volmaaktheid gebracht –, maar de hoop op iets beters treedt ervoor in de plaats, waardoor wij weer dichter tot God kunnen naderen. 20 Bovendien is er sprake van een bekrachtiging onder ede. De Levitische priesters ontvingen het priesterschap zonder dat het door een eed bekrachtigd werd, 21 Jezus daarentegen ontving het mét een dergelijke bekrachtiging, toen tegen hem werd gezegd: ‘De Heer heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: “Jij bent priester voor eeuwig.”’ 22 Daardoor staat Jezus garant voor een veel beter verbond. 23 Zij volgden elkaar generaties lang op, omdat de dood hun belette priester te blijven, 24 terwijl hij priester zonder opvolger is, omdat hij tot in eeuwigheid blijft. 25 Zo kan hij ieder die door hem tot God komt volkomen redden, omdat hij voor altijd leeft en zo voor hen kan pleiten. 26 Een hogepriester als hij hadden we ook nodig, iemand die heilig, schuldeloos en zuiver is, van de zondaars afgescheiden en ver boven de hemel verheven. 27 Hij hoeft niet, zoals de andere hogepriesters, elke dag eerst offers op te dragen voor zijn eigen zonden en dan voor die van het volk; dat heeft hij immers voor eens en altijd gedaan toen hij het offer van zijn leven bracht. 28 De wet stelt mensen aan als hogepriester, en mensen zijn behept met zwakheid, maar met de bekrachtiging onder ede die later werd uitgesproken dan de wet, is de Zoon aangesteld, die voor altijd de volmaaktheid heeft bereikt.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek