Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 14 oktober
Lezen: Psalm 129
Vertaling 1951
1 Een bedevaartslied.
 
Zij hebben mij ten zeerste benauwd van mijn jeugd aan,
– zegge nu Israël –
2 zij hebben mij ten zeerste benauwd van mijn jeugd aan,
maar zij hebben mij niet overmocht.
3 Ploegers ploegden op mijn rug,
zij trokken hun voren lang.
4 De HERE, die rechtvaardig is, heeft doorgehouwen
de touwen der goddelozen.
5 Beschaamd zullen worden en terugdeinzen
allen die Sion haten;
6 zij zullen zijn als gras op de daken,
dat verdort, eer men het uittrekt,
7 waarmee de maaier zijn hand niet vult,
noch de garvenbinder zijn arm;
8 zodat wie voorbijgaan, niet zeggen:
Des HEREN zegen zij met u,
wij zegenen u in de naam des HEREN.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Een pelgrimslied.
 
Dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
– Israël, blijf het herhalen –
2 dikwijls werd ik gekweld, van mijn jeugd af aan,
maar gebroken hebben ze mij niet.
 
3 Ze trokken hun ploeg over mijn rug
en maakten lange voren,
4 maar de HEER die rechtvaardig is,
sneed de riemen van de drijvers door.
 
5 Beschaamd deinzen terug
allen die Sion haten,
6 ze zijn als gras op de daken
dat verdort nog voor het bloeit:
 
7 de maaier vult er zijn hand niet mee
noch de schovenbinder zijn armen,
8 en geen voorbijganger zegt:
‘Moge de HEER u zegenen.’
 
Wij zegenen u in de naam van de HEER.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek