Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 8 november
Lezen: 1 Koningen 11: 1-13
Vertaling 1951
1 Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vrouwen lief, Moabitische, Ammonitische, Edomitische, Sidonische en Hethitische, 2 behorende tot die volken, van wie de HERE tot de Israëlieten had gezegd: Gij zult u met hen niet inlaten, en zij zullen zich met u niet inlaten, voorwaar, zij zouden uw hart meevoeren achter hun goden; haar hing Salomo met liefde aan. 3 En hij heeft als vrouwen gehad zevenhonderd vorstinnen en driehonderd bijvrouwen; en zijn vrouwen verleidden zijn hart. 4 Het geschiedde namelijk, toen Salomo oud geworden was, dat zijn vrouwen zijn hart meevoerden achter andere goden, zodat zijn hart de HERE, zijn God, niet volkomen was toegewijd gelijk dat van zijn vader David. 5 Zo liep Salomo Astarte, de godin der Sidoniërs, achterna, en Milkom, de gruwel der Ammonieten, 6 en Salomo deed wat kwaad is in de ogen des HEREN, en hij volgde de HERE niet ten volle, zoals zijn vader David. 7 Toentertijd bouwde Salomo een hoogte voor Kemos, de gruwel van Moab, op de berg ten oosten van Jeruzalem, en voor Moloch, de gruwel der Ammonieten. 8 Hetzelfde deed hij voor al zijn vreemde vrouwen, die reukoffers en slachtoffers aan haar goden brachten.
9 Derhalve werd de HERE vertoornd op Salomo, omdat zijn hart zich afgewend had van de HERE, de God van Israël, die hem tweemaal verschenen was, 10 en die hem te dezer zake geboden had geen andere goden na te lopen; maar hij had niet in acht genomen wat de HERE geboden had. 11 Toen zeide de HERE tot Salomo: Omdat het zo met u gesteld is, dat gij mijn verbond en mijn inzettingen, die Ik u geboden had, niet in acht genomen hebt, zal Ik voorzeker het koninkrijk van u afscheuren en het uw knecht geven. 12 Maar bij uw leven zal Ik dat niet doen, ter wille van uw vader David; uit de hand van uw zoon zal Ik het afscheuren. 13 Evenwel zal Ik niet het gehele koninkrijk afscheuren, één stam zal Ik aan uw zoon geven ter wille van mijn knecht David en ter wille van Jeruzalem, dat Ik verkoren heb.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Koning Salomo beminde vele buitenlandse vrouwen: behalve de dochter van de farao beminde hij ook vrouwen uit Moab, Ammon, Edom en Sidon, en Hethitische vrouwen. 2 Ze waren afkomstig uit de volken waarover de HEER tegen de Israëlieten had gezegd: ‘Jullie mogen je niet met hen inlaten en zij mogen zich niet met jullie inlaten, anders zullen zij jullie ertoe verleiden hun goden te gaan dienen.’ Juist tot die vrouwen voelde Salomo zich aangetrokken. 3 Hij had zevenhonderd hoofdvrouwen en driehonderd bijvrouwen, en deze vrouwen maakten hem ontrouw: 4 op zijn oude dag verleidden zij hem ertoe andere goden te gaan dienen en was hij de HEER, zijn God, niet meer met hart en ziel toegedaan zoals zijn vader David dat was geweest. 5 Salomo zocht zijn heil bij Astarte, de godin van de Sidoniërs, en Milkom, de gruwelijke god van de Ammonieten. 6 Hij deed wat slecht is in de ogen van de HEER en was de HEER niet zo trouw als zijn vader David. 7 Zo liet hij op een heuvel in de buurt van Jeruzalem een offerplaats maken ter ere van Kemos, de gruwelijke god van Moab, en ter ere van Moloch, de gruwelijke god van de Ammonieten. 8 Voor al zijn buitenlandse vrouwen maakte hij eigen offerplaatsen, zodat zij wierook konden branden en offers konden brengen voor hun goden.
9 De HEER werd woedend op Salomo, omdat hij ontrouw was geworden aan hem, de God van Israël, die hem tot tweemaal toe was verschenen 10 en hem uitdrukkelijk had verboden zich met andere goden in te laten. Omdat Salomo zich niet hield aan wat de HEER hem bevolen had, 11 zei de HEER tegen hem: ‘Het is met jou zo ver gekomen dat je het verbond met mij niet in acht neemt en je niet houdt aan de bepalingen die ik je heb opgelegd. Daarom zal ik het koningschap van je losscheuren en het aan een van je ondergeschikten geven. 12 Maar omwille van je vader David zal ik wachten tot na je dood, en pas je zoon het koningschap ontnemen. 13 En omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die ik heb uitgekozen, zal ik je zoon niet het hele koninkrijk ontnemen; één stam zal ik hem laten houden.’
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek