Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 11 november
Lezen: 2 Kronieken 20: 13-20
Vertaling 1951
13 Geheel Juda stond voor het aangezicht des HEREN, zelfs hun kleine kinderen, hun vrouwen en hun zonen.
14 Toen kwam in het midden der gemeente de Geest des HEREN op de Leviet Jachaziël, de zoon van Zekarja, de zoon van Benaja, de zoon van Jeïel, de zoon van Mattanja, uit de zonen van Asaf, 15 en hij zeide: Luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat! Zo zegt de HERE tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God. 16 Morgen moet gij tegen hen oprukken; wanneer zij de helling van Sis bestegen hebben, zult gij hen aantreffen aan het einde van het beekdal vóór de woestijn van Jeruël. 17 Niet gij zult hierbij behoeven te strijden: stelt u op, blijft staan, dan zult gij zien, dat de HERE u de overwinning geeft. Juda en Jeruzalem, weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt; morgen moet gij tegen hen uittrekken, de HERE is met u. 18 Toen boog Josafat zich neer met het aangezicht ter aarde, en geheel Juda en de inwoners van Jeruzalem wierpen zich neer voor het aangezicht des HEREN, om de HERE te aanbidden. 19 En de Levieten, behorende tot de Kehatieten en de Korachieten, stonden op om de HERE, de God van Israël, met zeer krachtige stem te loven.
20 De volgende morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekoa. En terwijl zij uittrokken, trad Josafat naar voren en zeide: Luistert naar mij, Juda en inwoners van Jeruzalem, gelooft in de HERE, uw God, en gij zult bevestigd worden, gelooft in zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
13 Heel Juda stond opgesteld voor de HEER, ook de vrouwen en kinderen. 14 In hun midden bevond zich ook Jachaziël, de zoon van Zecharja, die de zoon was van Benaja, de zoon van Jeïel, de zoon van Mattanja, een Leviet uit de familie van Asaf. Hij werd ter plekke gegrepen door de geest van de HEER en zei: 15 ‘Juda en Jeruzalem en u, koning Josafat, luister goed! Dit zegt de HEER: Jullie hoeven niet bang te zijn voor de grote legermacht die jullie bedreigt, want dit is niet jullie strijd, maar die van God. 16 Ga hun morgen tegemoet. Zij trekken nu over de pas van Sis. Waar de wadi uitkomt in de woestijn van Jeruël, zullen jullie hen treffen. 17 Jullie hoeven in deze strijd geen slag te leveren. Wacht rustig af, dan zullen jullie zien hoe de HEER, die jullie, Juda en Jeruzalem, bijstaat, voor jullie de overwinning behaalt. Jullie hoeven nergens bang voor te zijn. Ga hun morgen tegemoet, de HEER staat jullie bij.’ 18 Josafat boog diep voorover en heel Juda en Jeruzalem knielde neer om de HEER hulde te brengen. 19 En de Levieten uit de familie van Korach, die weer behoorde tot de familie van Kehat, zongen staande met luide stem de lof van de HEER, de God van Israël.
20 De volgende morgen vroeg gingen ze op weg naar de woestijn van Tekoa. Bij hun vertrek trad Josafat naar voren en sprak hen als volgt toe: ‘Juda en Jeruzalem, luister! Vertrouw op de HEER, uw God, en u zult standhouden, vertrouw op zijn profeten en uw welslagen is verzekerd.’
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek