Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 1 januari
Lezen: Exodus 28:31-38
Vertaling 1951
31 Gij zult het opperkleed van de efod geheel van blauwpurper maken. 32 De halsopening zal in het midden ervan zijn: de halsopening zal rondom een rand hebben van weefsel als bij een pantser, opdat het niet scheure. 33 En gij zult op zijn zomen granaatappels in blauwpurper, roodpurper en scharlaken, rondom op zijn zomen, zetten, en gouden belletjes overal daartussen: 34 telkens een gouden belletje en een granaatappel, rondom op de zomen van het opperkleed. 35 Aäron nu zal dit aanhebben, als hij dienst doet, en het geluid ervan zal gehoord worden, wanneer hij in het heiligdom komt voor het aangezicht des HEREN en wanneer hij naar buiten komt, opdat hij niet sterve. 36 Ook zult gij een plaat van louter goud maken en daarop graveren als zegelgraveerwerk: Den HERE heilig. 37 Gij zult haar aan een blauwpurperen snoer bevestigen, en zij zal zich bevinden op de tulband, aan de voorkant van de tulband. 38 Zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, en Aäron zal de schuld dragen, gelegen in de heilige dingen die de Israëlieten heiligen bij al de gaven van hun heilige dingen; ja, zij zal voortdurend op zijn voorhoofd wezen, zodat zij welgevallig zijn vóór het aangezicht des HEREN.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
31 Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, moet in zijn geheel van blauwpurperen wol gemaakt worden. 32 De halsopening komt in het midden en wordt afgezet met een rand die net zo geweven is als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 33 Op de hele zoom moet je granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aanbrengen met gouden belletjes ertussen, 34 steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel. 35 Aäron moet dit bovenkleed dragen wanneer hij dienst doet. Wanneer hij het heiligdom binnengaat om voor de HEER te verschijnen en wanneer hij weer naar buiten komt, moet het geluid van de belletjes te horen zijn, anders zal hij sterven.
36 Maak een rozet van zuiver goud en graveer daarin, als in een zegel, de woorden “Aan de HEER gewijd”. 37 Bevestig deze voor op de tulband met een koord van blauwpurperen wol. 38 Door de rozet voortdurend op zijn voorhoofd te dragen, neemt Aäron de schuld van de Israëlieten op zich wanneer zij tekortschieten bij het brengen van hun heilige gaven; dan worden deze door de HEER aanvaard.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek