Vertaling 1951
1 Een bedevaartslied. Van David.
HERE, mijn hart is niet hovaardig,
mijn ogen zijn niet trots;
ik wandel niet in grootse dingen,
noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn.
2 Immers heb ik mijn ziel tot rust en stilte gebracht
als een gespeend kind bij zijn moeder;
als een gespeend kind is mijn ziel in mij.
3 Israël hope op de HERE
van nu aan en voor immer.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Een pelgrimslied van David.
HEER, niet trots is mijn hart,
niet hoogmoedig mijn blik,
ik zoek niet wat te groot is
voor mij en te hoog gegrepen.
2 Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
als een kind is mijn ziel in mij.
3 Israël, hoop op de HEER,
van nu tot in eeuwigheid.
|