Vertaling 1951
22 En het geschiedde op een van die dagen, dat Hij in een schip ging met zijn discipelen, en Hij zeide tot hen: Laten wij oversteken naar de overkant van het meer; en zij staken van wal. 23 En terwijl zij varende waren, viel Hij in slaap. En er sloeg een stormvlaag neder op het meer en zij kregen water in en verkeerden in nood. 24 Toen kwamen zij en maakten Hem wakker en zeiden: Meester, Meester, wij vergaan! En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en de wilde wateren. En zij kwamen tot rust en het werd stil. 25 En Hij zeide tot hen: Waar was uw geloof? En zij werden bevreesd en zeiden met verbazing tot elkander: Wie is toch deze, dat Hij ook aan de winden en aan het water bevelen geeft en zij Hem gehoorzaam zijn?
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
22 Op een van die dagen stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen, en zei tegen hen: ‘Laten we naar de overkant van het meer gaan,’ en ze voeren het meer op. 23 Onderweg viel hij in slaap. Er kwam een wervelstorm opzetten, zodat de boot water maakte en dreigde te zinken. 24 Ze maakten hem wakker en riepen: ‘Meester, Meester, we vergaan!’ Hij stond op en sprak de wind en de golven bestraffend toe. Daarop ging de wind liggen en kwam het water tot rust. 25 Hij vroeg hun: ‘Waar is jullie geloof?’ De leerlingen waren geschrokken en zeiden vol verbazing tegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het water zijn bevelen gehoorzamen?’
|