Vertaling 1951
8 Gij zult geenszins doen wat wij hier thans doen: ieder geheel naar eigen goeddunken. 9 Want gij zijt nog niet gekomen tot de rustplaats en het erfdeel, dat de HERE, uw God, u geven zal. 10 Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn overgetrokken en woont in het land dat de HERE, uw God, u zal doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten, en gij veilig woont – 11 dan zult gij naar de plaats, die de HERE, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te doen wonen, alles brengen, wat ik u gebied: uw brandoffers en slachtoffers, uw tienden en wijgeschenken en de gehele keur der geloften, die gij de HERE doen zult; 12 gij zult u verheugen voor het aangezicht van de HERE, uw God, gij, uw zonen, uw dochters, uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet, die binnen uw poorten woont, want hij heeft bezit noch erfdeel met u.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
8 Wij zijn hier nu gewend dat iedereen offert naar het hem goeddunkt, maar dat mag niet zo blijven. 9 Weliswaar bent u nu nog niet binnen de veilige grenzen van het gebied dat de HEER, uw God, u zal geven, 10 maar straks steekt u de Jordaan over om u in het land dat de HEER u in eigendom geeft, te vestigen. Als hij u eenmaal vrede heeft gegeven door u te verlossen van de vijanden die u omringen, en u leeft er ongestoord, 11 dan mag u zich alleen maar naar de ene plaats begeven die de HEER, uw God, zal uitkiezen om er zijn naam te laten wonen. Ga daar met alles wat u moet afdragen heen: de dieren voor uw brandoffers en vredeoffers, uw tienden en andere heffingen, en de bijzondere offers die u ter nakoming van een gelofte aan de HEER brengt. 12 En vier dan feest ten overstaan van de HEER, samen met uw zonen en dochters, uw slaven, uw slavinnen, en de Levieten bij u in de stad, die immers geen grondgebied hebben zoals u.
|