Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 13 februari
Lezen: 2 Kronieken 18: 1-11 (1)
Vertaling 1951
1 Toen Josafat rijkdom en eer in overvloed bezat, verzwagerde hij zich met Achab. 2 Hij ging na verloop van jaren naar Achab te Samaria; toen slachtte Achab voor hem en zijn gevolg kleinvee en runderen in menigte, en trachtte hem over te halen om op te trekken tegen Ramot in Gilead. 3 Achab, de koning van Israël, zeide tot Josafat, de koning van Juda: Gaat gij met mij naar Ramot in Gilead? Hij antwoordde hem: Ik ben als gij, mijn volk is als uw volk; ik ga met u in de strijd.
4 Maar Josafat zeide tot de koning van Israël: Vraag toch eerst het woord des HEREN. 5 Toen riep de koning van Israël de profeten, vierhonderd man, bijeen en vroeg hun: Zullen wij optrekken ten strijde tegen Ramot in Gilead of zal ik het nalaten? Zij antwoordden: Trek op; God zal het in de macht des konings geven. 6 Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des HEREN? Laten wij het dan door hem vragen. 7 De koning van Israël zeide tot Josafat: Er is nog één man door wie wij de HERE kunnen raadplegen, maar ik haat hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar altijd onheil profeteert; het is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning spreke niet alzo. 8 Daarop riep de koning van Israël een hoveling en zeide: Haal dadelijk Micha, de zoon van Jimla! 9 Nu zaten de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, ieder op zijn troon, gekleed in staatsiegewaad, op een dorsvloer aan de ingang der poort van Samaria, terwijl al de profeten vóór hen profeteerden. 10 En Sidkiahu, de zoon van Kenaäna, had zich ijzeren horens gemaakt; hij zeide: Zo zegt de HERE: hiermee zult gij Aram stoten totdat gij hen verdelgd hebt. 11 En al de profeten profeteerden evenzo: Trek op naar Ramot in Gilead en gij zult voorspoed hebben; de HERE zal het in de macht des konings geven.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Josafat verwierf dus steeds meer rijkdom en roem. Door een huwelijk smeedde hij familiebanden met Achab. 2 Enige jaren later bracht hij Achab in Samaria een bezoek. Achab slachtte voor hem en zijn gevolg een grote hoeveelheid schapen, geiten en runderen, en haalde hem over om op te trekken tegen Ramot in Gilead. 3 Koning Achab van Israël vroeg koning Josafat van Juda: ‘Gaat u met mij mee naar Ramot in Gilead?’ ‘U en ik zijn één,’ antwoordde Josafat, ‘mijn leger is uw leger. Ik trek met u mee ten strijde.’ 4 En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’ 5 De koning van Israël ontbood vierhonderd profeten en vroeg hun: ‘Zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordden ze. ‘God zal u de stad in handen geven.’ 6 Maar Josafat vroeg: ‘Is hier niet nog een profeet van de HEER die wij kunnen raadplegen?’ 7 De koning van Israël antwoordde: ‘Er is nog wel iemand die de HEER voor ons zou kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem. Hij profeteert nooit iets goeds over mij, altijd onheil. Dat is Micha, de zoon van Jimla.’ ‘Zegt u dat toch niet!’ zei Josafat. 8 De koning van Israël liet een hofdienaar komen die hij opdroeg om snel Micha, de zoon van Jimla, te gaan halen. 9 De koning van Israël en de koning van Juda, Josafat, zaten ieder in hun staatsiegewaad op een troon op de dorsvloer voor de stadspoort van Samaria, in gezelschap van de in vervoering geraakte profeten. 10 Sidkia, de zoon van Kenaäna, had twee ijzeren horens gemaakt en zei: ‘Dit zegt de HEER: Met deze horens zult u de Arameeërs neerslaan, tot u ze allemaal verslagen hebt.’ 11 Ook de andere profeten voorspelden dergelijke dingen. ‘Trek op tegen Ramot in Gilead,’ zeiden ze. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek