Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 14 december
Lezen: Zacharia 13: 1-7
Vertaling 1951
1 Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging. 2 En Ik zal te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, de namen van de afgoden uit het land uitroeien, zodat niet meer aan hen gedacht zal worden; ook de profeten en de onreine geest zal Ik uit het land wegdoen. 3 Wanneer dan nog iemand als profeet optreedt, zullen zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, tot hem zeggen: Gij zult niet blijven leven, omdat gij leugens gesproken hebt in de naam des HEREN; ja, zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij als profeet optreedt. 4 Te dien dage zullen de profeten beschaamd staan, ieder om wat hij schouwt, wanneer hij als profeet optreedt, en zij zullen geen haren mantel aantrekken om leugens te vertellen. 5 Maar ieder zal zeggen: Ik ben geen profeet, ik ben een man die de akker bebouwt, want iemand heeft mij gekocht in mijn jeugd. 6 En als men tot hem zegt: Wat zijn dat voor wonden tussen uw armen? dan zal hij zeggen: Daarmee ben ik geslagen in het huis van mijn vrienden.
7 Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen de man die mijn metgezel is, luidt het woord van de HERE der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Op die dag zal er een bron ontspringen waarin de nakomelingen van David en de inwoners van Jeruzalem hun zonde en onreinheid kunnen afwassen.
2 Als die tijd aanbreekt – spreekt de HEER van de hemelse machten – zal ik alle afgoden uit het land laten verdwijnen; hun namen zullen niet meer worden genoemd. Ik zal ook de profeten uitbannen, en met hen de geest van onreinheid die het land bezoedelt. 3 Wanneer er dan nog iemand een profetie uitspreekt, zullen zijn eigen vader en moeder, die hem zelf hebben voortgebracht, tegen hem zeggen: ‘Jij moet sterven, want je verkondigt leugens in de naam van de HEER.’ Ze zullen hem doorsteken, zijn eigen vader en moeder, die hem zelf hebben voortgebracht, wanneer hij een profetie uitspreekt. 4 Dan zullen ze zelfs niet meer voor hun visioenen durven uitkomen, die profeten. Ze zullen de profetenmantel niet meer aantrekken om de mensen te bedriegen. 5 Ze zullen zeggen: ‘Ik ben helemaal geen profeet; al van jongs af aan bewerk ik als slaaf de grond.’ 6 En wanneer zo iemand gevraagd wordt: ‘Hoe kom je dan aan die striemen op je rug?’, dan zal hij antwoorden: ‘Die heb ik opgelopen in het huis van mijn meesters.’
7 Zwaard, ontwaak! Verhef je tegen mijn herder, tegen de man met wie ik mij verbonden heb – spreekt de HEER van de hemelse machten. Dood de herder, zodat de schapen verdwalen. Weerloos als ze zijn zal ik ze treffen.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek