Vertaling 1951
1De oudste aan de geliefde Gajus, die ik in waarheid liefheb. 2 Geliefde, ik bid, dat het u in alles wèl ga en gij gezond zijt, gelijk het uw ziel wèl gaat. 3 Want het heeft mij zeer verblijd, als er broeders kwamen en van uw waarheid een goed getuigenis gaven, zoals gij dan ook in de waarheid wandelt. 4 Groter blijdschap ken ik niet, dan dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.
5 Geliefde, gij handelt trouw in alles wat gij aan de broeders doet, en dat nog wel aan vreemdelingen, 6 die in tegenwoordigheid der gemeente getuigd hebben van uw liefde; indien gij hen voorthelpt, gelijk het Gode waardig is, zult gij wèl doen; 7 want zij zijn uitgegaan ter wille van de Naam, zonder iets van de heidenen aan te nemen. 8 Wij behoren dus zulke mannen te ontvangen, opdat wij mogen samenwerken voor de waarheid. 9 Ik heb aan de gemeente een en ander geschreven; maar Diotrefes, die onder hen de eerste tracht te zijn, ontvangt ons niet. 10 Daarom zal ik, als ik kom, herinneren aan zijn werken, die hij doet, daar hij met boze woorden tegen ons zwetst; en hiermede nog niet voldaan, ontvangt hij zelf de broeders niet en weerhoudt ook hen, die het wel willen doen, en hij werpt hen uit de gemeente.
11 Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede. Wie goed doet, is uit God, (maar) wie kwaad doet, heeft God niet gezien. 12 Van Demetrius is een goed getuigenis gegeven door allen en door de waarheid zelf; en ook wij geven een goed getuigenis en gij weet, dat ons getuigenis waar is.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Van de oudste. Aan mijn geliefde broeder Gajus, die ik werkelijk liefheb.
2 Geliefde broeder, ik hoop dat het u in alle opzichten goed gaat en dat u gezond bent. Dat het uw ziel goed gaat weet ik, 3 want tot mijn grote blijdschap kwamen hier telkens weer broeders die van uw trouw aan de waarheid getuigden; ze vertelden dat u de weg van de waarheid volgt. 4 Niets verheugt mij meer dan te horen dat mijn kinderen de weg van de waarheid volgen.
5 Geliefde broeder, uw trouw blijkt uit alles wat u voor de broeders doet, zelfs al kent u hen niet. 6 Ten overstaan van de gemeente hebben zij van uw liefde getuigd. Wees zo goed hen voor de verdere reis uit te rusten op een wijze die God waardig is. 7 Ze zijn immers omwille van de Naam op reis gegaan en hebben van de ongelovigen niets aangenomen. 8 Daarom horen wij zulke mensen gastvrij te ontvangen en zo mee te werken aan de verkondiging van de waarheid.
9 Ik heb hierover al aan de gemeente geschreven, maar Diotrefes, die daar de dienst wil uitmaken, trekt zich niets van ons aan. 10 Als ik kom, zal ik zijn gedrag ter sprake brengen. Die man verspreidt laster over ons, en daar laat hij het niet bij: hij weigert de broeders te ontvangen, en houdt degenen tegen die dat wel willen en verjaagt hen uit de gemeente.
11 Geliefde broeder, volg niet het kwade na maar het goede. Wie goed doet komt uit God voort; wie kwaad doet heeft God niet gezien. 12 Van Demetrius is door iedereen een goed getuigenis gegeven, ook door de waarheid zelf. Ook wij doen dat, en u weet dat ons getuigenis betrouwbaar is.
|