Vertaling 1951
14 Hij zegt: Verhoogt, verhoogt, bereidt de weg. Verwijdert de struikelblokken van de weg mijns volks. 15 Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik en bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven. 16 Want Ik zal niet altoos twisten noch voor eeuwig toornig zijn, anders zou de geest voor mijn aangezicht bezwijken, terwijl Ik toch zelf de levensadem heb gegeven. 17 Om de ongerechtigheid zijner hebzucht was Ik toornig en sloeg het (volk), terwijl Ik Mij in toorn verborg, maar het wendde zich af en ging zijn eigengekozen weg. 18 Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden, en het weer vertroosting schenken, namelijk aan de treurenden ervan. 19 Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre, en voor hem die nabij is, zegt de HERE; en Ik zal hem genezen. 20 Maar de goddelozen zijn als de zee, zo opgezweept, dat zij niet tot rust kan komen, en wier wateren slijk en modder opwoelen.
21 De goddelozen, zegt mijn God, hebben geen vrede.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
14 Toen werd er gezegd:
‘Ruim baan! Effen de weg voor mijn volk!
Verwijder elk struikelblok.’
15 Dit zegt hij die hoog is en verheven,
die troont in eeuwigheid – heilig is zijn naam:
In hoogheid en heiligheid zal ik tronen
met hen die verslagen en onaanzienlijk zijn,
opdat de onaanzienlijke geest herleeft,
opdat het verslagen hart tot leven komt.
16 Want niet eindeloos blijf ik twisten,
niet eeuwig duurt mijn toorn.
Al doe ik de levensadem stokken,
ik ben het ook die het leven geeft.
17 Mijn toorn was op hun zondige hebzucht gericht,
ik heb hen gestraft en me in mijn woede verborgen.
Maar zij gingen onverdroten voort
op de weg die ze zelf hadden gekozen.
18-19 Ik heb gezien wat ze deden,
maar toch zal ik hen genezen, hen leiden
en hun barmhartigheid bewijzen.
Treurenden bied ik troostrijke woorden:
Vrede, vrede voor iedereen, ver weg of dichtbij
– zegt de HEER –, ik zal genezing brengen.
20 Maar de goddelozen blijven onrustig
als de zee, die nooit rust kent;
haar golven woelen vuil en modder op.
21 Goddelozen zullen geen vrede kennen – zegt mijn God.
|