Vertaling 1951
1 Toen nam dan Pilatus Jezus en liet Hem geselen. 2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen kleed om, 3 en zij traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, Koning der Joden! En zij gaven Hem slagen in het gelaat.
4 En Pilatus kwam wederom naar buiten en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem voor u naar buiten, opdat gij weet, dat ik geen schuld in Hem vind. 5 Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon en het purperen kleed. En (Pilatus) zeide tot hen: Zie, de mens! 6 Toen dan de overpriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden zij en zeiden: Kruisigen, kruisigen! Pilatus zeide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem: want ik vind geen schuld in Hem. 7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.
8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij nog meer bevreesd, 9 en hij ging weder het gerechtsgebouw binnen en zeide tot Jezus: Waar zijt Gij vandaan? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. 10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij niet tot mij? Weet Gij niet, dat ik macht heb U los te laten, maar ook macht om U te kruisigen? 11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd, groter zonde. 12 Van toen af trachtte Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden en zeiden: Indien gij deze loslaat, zijt gij geen vriend van de keizer; een ieder, die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer.
13 Pilatus dan hoorde deze woorden en hij liet Jezus naar buiten brengen en zette zich op de rechterstoel, op de plaats, genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws Gabbata. 14 En het was Voorbereiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij zeide tot de Joden: Zie, uw koning! 15 Zij dan schreeuwden: Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen: Moet ik uw koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, alleen de keizer! 16 Toen gaf hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Toen liet Pilatus Jezus geselen. 2 De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten die op zijn hoofd en deden hem een purperen mantel aan. 3 Ze liepen naar hem toe en zeiden: ‘Leve de koning van de Joden!’, en ze sloegen hem in het gezicht. 4 Pilatus liep weer naar buiten en zei: ‘Ik zal hem hier buiten aan u tonen om u duidelijk te maken dat ik geen enkel bewijs van zijn schuld heb gevonden.’ 5 Daarop kwam Jezus naar buiten, met de doornenkroon op en de purperen mantel aan. ‘Hier is hij, de mens,’ zei Pilatus. 6 Maar toen de hogepriesters en de gerechtsdienaars hem zagen begonnen ze te schreeuwen: ‘Kruisig hem, kruisig hem!’ Toen zei Pilatus: ‘Neem hem dan maar mee en kruisig hem zelf, want ik zie niet waaraan hij schuldig is.’ 7 De Joden zeiden: ‘Wij hebben een wet die zegt dat hij moet sterven, omdat hij zich de Zoon van God heeft genoemd.’ 8 Toen Pilatus dat hoorde werd hij erg bang. 9 Hij ging het pretorium weer in en vroeg aan Jezus: ‘Waar komt u vandaan?’ Maar Jezus gaf geen antwoord. 10 ‘Waarom zegt u niets tegen mij?’ vroeg Pilatus. ‘Weet u dan niet dat ik de macht heb om u vrij te laten of u te kruisigen?’ 11 Jezus antwoordde: ‘De enige macht die u over mij hebt, is u van boven gegeven. Daarom draagt degene die mij aan u uitgeleverd heeft de meeste schuld.’ 12 Vanaf dat moment wilde Pilatus hem vrijlaten. Maar de Joden riepen: ‘Als u die man vrijlaat bent u geen vriend van de keizer, want iedereen die zichzelf tot koning uitroept pleegt verzet tegen de keizer.’ 13 Pilatus hoorde dat, liet Jezus naar buiten brengen en nam plaats op de rechterstoel op het zogeheten Mozaïekterras, in het Hebreeuws Gabbata. 14 Het was rond het middaguur op de voorbereidingsdag van Pesach. Pilatus zei tegen de Joden: ‘Hier is hij, uw koning.’ 15 Meteen schreeuwden ze: ‘Weg met hem, weg met hem, aan het kruis met hem!’ Pilatus vroeg: ‘Moet ik uw koning kruisigen?’ Maar de hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’ 16 Toen droeg Pilatus hem aan hen over om hem te laten kruisigen.
|