Vertaling 1951
1 Toen Amasja vijfentwintig jaar oud was, werd hij koning en hij regeerde negenentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jehoaddan; zij was uit Jeruzalem. 2 Hij deed wat recht is in de ogen des HEREN, maar niet met een volkomen toegewijd hart. 3 Zodra hij het koningschap vast in handen had, bracht hij de dienaren om, die zijn vader, de koning, hadden gedood. 4 Maar hun kinderen bracht hij niet ter dood, overeenkomstig hetgeen geschreven staat in de wet, in het boek van Mozes, waar de HERE geboden heeft: De vaders zullen niet sterven om de kinderen, en de kinderen zullen niet sterven om de vaders, maar ieder zal om zijn eigen zonde sterven.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Amasja werd op vijfentwintigjarige leeftijd koning. Negenentwintig jaar regeerde hij in Jeruzalem. Zijn moeder was Jehoaddan, ze was afkomstig uit Jeruzalem. 2 Hij deed wat goed is in de ogen van de HEER, maar niet van ganser harte. 3 Toen Amasja de macht eenmaal stevig in handen had, liet hij de hovelingen die zijn vader hadden vermoord ter dood brengen. 4 Maar hun kinderen doodde hij niet, want hij hield zich aan wat geschreven staat in het boek van Mozes, in de wet die door de HEER is opgelegd: ‘Ouders zullen niet sterven om wat hun kinderen hebben misdaan, en kinderen niet om de misdaden van hun ouders; alleen om wat iemand zelf misdaan heeft, zal hij sterven.’
|