Vertaling 1951
11 Toen kwam de Engel des HEREN en zette zich neer onder de terebint te Ofra, eigendom van de Abiëzriet Joas, terwijl diens zoon Gideon bezig was in de wijnpers tarwe uit te kloppen om die voor de Midjanieten in veiligheid te brengen. 12 De Engel des HEREN verscheen hem en zeide tot hem: De HERE is met u, gij dappere held. 13 Maar Gideon zeide tot hem: Och, mijn heer, indien de HERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al zijn wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de HERE ons niet uit Egypte gevoerd? Maar nu heeft de HERE ons verstoten en ons prijsgegeven aan de greep van Midjan. 14 Toen wendde de HERE Zich tot hem en zeide: Ga heen in deze uw kracht en verlos Israël uit de greep van Midjan. Ik zend u immers? 15 Maar hij zeide tot Hem: Och, HERE, waarmee zal ik Israël verlossen? Zie, mijn geslacht is het geringste in Manasse en ik ben de jongste van mijn familie. 16 En de HERE zeide tot hem: Ik ben met u, daarom zult gij Midjan verslaan als was het één man. 17 Toen zeide hij tot Hem: Indien ik genade in uw ogen gevonden heb, geef mij dan een teken, dat Gij het zijt, die met mij spreekt. 18 Ga niet vanhier weg, voordat ik bij U terugkom en de gave die ik ga halen, voor U neerleg. En Hij zeide: Ik zal blijven, tot gij terugkomt. 19 Toen ging Gideon naar binnen en bereidde een geitebokje en ongezuurde broden van een efa meel; het vlees deed hij in een mand en het vleesnat in een pot, en hij bracht het Hem onder de terebint en zette het Hem voor. 20 De Engel Gods zeide tot hem: Neem het vlees en de ongezuurde broden en leg ze op deze rots en giet het vleesnat uit. En hij deed dat. 21 Toen strekte de Engel des HEREN de staf die hij in de hand hield, uit en raakte met het uiteinde het vlees en de ongezuurde broden aan; en vuur steeg op uit de rots en verteerde het vlees en de ongezuurde broden. Daarop verdween de Engel des HEREN uit zijn gezicht. 22 Toen begreep Gideon, dat het de Engel des HEREN was, en hij zeide: Wee mij, Here HERE! want ik heb de Engel des HEREN gezien van aangezicht tot aangezicht. 23 Doch de HERE zeide tot hem: Vrede zij u! Vrees niet, gij zult niet sterven. 24 Toen bouwde Gideon daar
een altaar voor de HERE en noemde dat: De HERE is vrede. Het staat tot op de huidige dag nog in Ofra der Abiëzrieten.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
11 Toen kwam er een engel van de HEER. Hij nam plaats onder de terebint bij Ofra, op het land van Joas, een afstammeling van Abiëzer. Joas’ zoon Gideon was juist bezig tarwe te dorsen. Om te zorgen dat de Midjanieten de tarwe niet zouden zien, deed hij dat in de wijnpers. 12 De engel van de HEER vertoonde zich aan hem en zei: ‘De HEER zij met je, dappere krijgsman.’ 13 ‘Mag ik u vragen,’ antwoordde Gideon, ‘als de HEER ons werkelijk bijstaat, waarom overkomt dit ons dan allemaal? Waar blijft hij dan met zijn wonderbaarlijke daden, waarover onze voorouders hebben verteld? Uit Egypte heeft hij ze geleid, zeiden ze toch? Nu trekt hij zich in elk geval niets van ons aan en zijn we overgeleverd aan de Midjanieten!’ 14 Toen wendde de HEER zich tot Gideon en zei: ‘Toon je moed en bevrijd Israël, dat is mijn opdracht.’ 15 ‘Mag ik u vragen,’ antwoordde Gideon, ‘hoe zou ik Israël kunnen bevrijden? Mijn familie heeft in onze stam, Manasse, niets in te brengen, en ikzelf ben de jongste van de familie.’ 16 De HEER antwoordde: ‘Dat kun je omdat ik je bijsta. Je zult de Midjanieten verslaan alsof je met niet meer dan één man te doen had.’ 17 Toen zei Gideon: ‘Heer, als ú het bent die tot mij spreekt en ik uw gunst geniet, geef me dan een teken. 18 Gaat u vooral niet weg, ik wil iets halen om u aan te bieden.’ ‘Goed,’ antwoordde de HEER, ‘ik blijf hier totdat je terugkomt.’
19 Gideon ging snel naar huis, maakte een geitenbokje klaar en bakte ongedesemd brood van een efa tarwebloem. Hij legde het vlees in een mand en goot het kookvocht in een kom, bracht het naar degene die onder de terebint zat te wachten en bood het hem aan. 20 De engel van God zei tegen hem: ‘Leg het vlees en de broden hier op dit rotsblok en giet het kookvocht erover uit.’ Gideon deed wat hem gevraagd was. 21 Toen raakte de engel van de HEER met het uiteinde van zijn staf het voedsel aan en meteen laaide er een vuur uit het rotsblok op dat het vlees en de broden verteerde. Tegelijk was ook de engel van de HEER verdwenen. 22 Toen begreep Gideon dat het een engel van de HEER was geweest, en hij riep uit: ‘Nee, HEER! Nee, mijn God! Ik heb oog in oog gestaan met een engel van de HEER!’ 23 Maar de HEER stelde hem gerust: ‘Je hoeft niet bang te zijn, je zult niet sterven.’ 24 Gideon bouwde op die plek een altaar voor de HEER, en noemde het ‘De HEER geeft rust’. Tot op de dag van vandaag staat dat altaar op het land van de afstammelingen van Abiëzer in Ofra.
|