Vertaling 1951
15 Gij weet het, HERE, gedenk mijner, sla acht op mij en neem voor mij wraak op mijn vervolgers! Neem, door uw lankmoedigheid, mij niet weg; weet, dat ik om Uwentwil smaad draag. 16 Zo vaak uw woorden gevonden werden, at ik ze op, uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten; want uw naam is over mij uitgeroepen, HERE, God der heerscharen. 17 Ik heb niet gezeten in een kring van lachers, om uitgelaten te zijn; door uw hand was ik eenzaam neergezeten, want Gij hadt mij met gramschap vervuld. 18 Waarom is mijn pijn altoosdurend en mijn wond ongeneeslijk, en wil zij zich niet laten helen? Gij zijt mij waarlijk als een uitdrogende beek, water waarop geen staat valt te maken. 19 Daarom, zo zegt de HERE: Indien gij terugkeert, zal Ik u doen terugkeren; dan zult gij vóór Mij staan; en indien gij uitspreekt wat waarde heeft, zonder vermetele taal, zult gij als mijn mond zijn. Laten zij zich tot u keren, maar gij zult u tot hen niet keren. 20 Dan zal Ik u voor dit volk maken tot een koperen, onneembare muur, en zij zullen tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u om u te helpen en te bevrijden, luidt het woord des HEREN. 21 Ja, Ik zal u bevrijden uit de hand der bozen, u verlossen uit de vuist der geweldenaars.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
15 ‘O HEER, u kent mij.
Denk aan mij, bekommer u om mij,
wreek mij op mijn achtervolgers.
Heb met hen niet zo veel geduld
dat het mij het leven kost.
Weet dat ik omwille van u belasterd word.
16 Telkens als ik uw woorden hoorde,
nam ik ze als voedsel tot mij.
Uw woorden gaven mij een diepe vreugde,
want ik behoor u toe, o HEER,
God van de hemelse machten.
17 Nooit was ik in vrolijk gezelschap,
nooit heb ik plezier gemaakt.
Eenzaam was ik, door uw toedoen,
u had mij immers volgegoten met uw woede.
18 Waarom blijft mijn lijden duren,
is mijn wond niet te genezen,
waarom wil hij maar niet helen?
U hebt mij teleurgesteld,
als een beek die drooggevallen is.’
19 ‘Dit zegt de HEER:
Als je bij mij terugkeert en ik je aanneem,
zul je mij weer dienen.
Als je waardige woorden spreekt, niets onwaardigs,
zul je weer mijn zegsman zijn.
Laat dit volk zich naar jou richten,
jij mag je niet richten naar hen.
20 Ik maak jou voor dit volk
tot een bronzen vestingmuur.
Ze zullen je bestrijden,
maar je niet overwinnen,
want ik zal je ter zijde staan
om je te beschermen en te redden
– spreekt de HEER.
21 Ik zal je redden uit de handen van boosdoeners,
ik bevrijd je uit de greep van geweldenaars.’
|