Vertaling 1951
13 Want toen God aan Abraham zijn belofte deed, zwoer Hij, omdat Hij bij niemand hoger kon zweren, bij Zichzelf, 14 zeggende: Voorzeker zal Ik u zegenen en zekerlijk u vermeerderen. 15 En zó, door geduld te oefenen, heeft deze het beloofde verkregen. 16 Want mensen zweren bij wie hoger is, en de eed dient hun tot bekrachtiging, als einde van alle tegenspraak. 17 Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, 18 opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die (tot Hem de) toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. 19 Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, 20 waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.
|
|
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
13 Toen God aan Abraham zijn belofte deed, kon hij bij niemand zweren die hoger was dan hijzelf, en dus zwoer hij bij zichzelf: 14 ‘Ik zal je rijkelijk zegenen en je talloze nakomelingen geven.’ 15 En zo heeft Abraham, dankzij zijn standvastig vertrouwen, gekregen wat hem beloofd was. 16 Mensen zweren altijd bij iemand die hoger is dan zijzelf, en met hun eed bekrachtigen ze de waarheid en beëindigen ze elke twist. 17 Toen God de erfgenamen van de belofte ervan wilde doordringen hoe vast zijn voornemen was, stelde hij zich op dezelfde manier met een eed garant. 18 Met deze twee onomkeerbare daden – die uitsluiten dat God liegt – heeft hij ons krachtig moed in willen spreken. Onze toevlucht is het vast te houden aan de hoop op wat voor ons in het verschiet ligt. 19 Die hoop is als een betrouwbaar en zeker anker voor onze ziel, en gaat ons voor tot voorbij het voorhangsel, 20 waar Jezus als voorloper al is binnengegaan, ten behoeve van ons: hij is hogepriester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek dat was.
|