Vertaling 1951
1 In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de HERE: tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen. 2 Toen keerde hij zijn gelaat naar de wand en bad tot de HERE: 3 Ach, HERE, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in uw ogen. En Hizkia weende luid. 4 Nog had Jesaja de middelste voorhof niet verlaten, toen het woord des HEREN tot hem kwam: 5 Keer terug en zeg tot Hizkia, de vorst van mijn volk: zo zegt de HERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken, op de derde dag zult gij opgaan naar het huis des HEREN. 6 Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen, en Ik zal u en deze stad uit de macht van de koning van Assur redden en deze stad beschutten, om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David. 7 Jesaja nu zeide: Neemt een vijgenkoek. Zij namen die en legden hem op de zweer. Toen genas hij. 8 Hizkia had Jesaja gevraagd: Wat is het teken, dat de HERE mij gezond zal maken en dat ik op de derde dag zal opgaan naar het huis des HEREN? 9 Daarop antwoordde Jesaja: Dit zal u het teken zijn van des HEREN kant, dat de HERE ook doen zal wat Hij gesproken heeft: zal de schaduw tien treden vooruitgaan, of zal zij tien treden teruggaan? 10 En Hizkia zeide: Het is gemakkelijk voor de schaduw tien treden omlaag te gaan. Neen, de schaduw moet weer tien treden teruggaan. 11 Toen riep de profeet Jesaja tot de HERE, en Hij deed de schaduw op de treden waarlangs zij afgedaald was op de trap van Achaz, weer tien treden teruggaan.
|
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Omstreeks dezelfde tijd werd Hizkia dodelijk ziek. De profeet Jesaja, de zoon van Amos, kwam naar hem toe en zei: ‘Dit zegt de HEER: Maak je laatste wilsbeschikking op, want je sterft. Je zult niet meer beter worden.’ 2 Hizkia draaide zijn gezicht naar de muur en bad tot de HEER: 3 ‘HEER, ik smeek u, neem toch in aanmerking dat ik me altijd oprecht en met heel mijn hart naar uw wil heb gericht en steeds heb gedaan wat goed is in uw ogen.’ Daarbij stortte hij bittere tranen. 4 Toen richtte de HEER zich opnieuw tot Jesaja, die de binnenste hof nog niet verlaten had, en zei: 5 ‘Ga weer naar binnen en zeg tegen Hizkia, de koning van mijn volk: “Dit zegt de HEER, de God van je voorvader David: Ik heb je gebed gehoord en je tranen gezien. Welnu, ik zal je genezen. Over drie dagen zul je in staat zijn naar mijn tempel te gaan. 6 Ik geef je nog vijftien jaar te leven, en ik zal jou en deze stad redden uit de handen van de koning van Assyrië. Omwille van mijzelf en omwille van mijn dienaar David zal ik deze stad beschermen.”’ 7 Jesaja beval de dienaren van de koning een plak gedroogde vijgen te nemen. Dat deden ze, en ze legden de vijgen op de ontstoken plek, waarop Hizkia nieuwe krachten kreeg. 8 Hij vroeg aan Jesaja: ‘Krijg ik van de HEER ook een teken dat hij me zal genezen en ik over drie dagen naar de tempel zal kunnen gaan?’ 9 ‘Ja,’ antwoordde Jesaja, ‘de HEER zal u een teken geven dat hij zijn belofte zal nakomen. Wat denkt u, zal de schaduw tien graden vooruitgaan of tien graden achteruit?’ 10 ‘Tien graden vooruit zou niets bijzonders zijn,’ antwoordde Hizkia, ‘maar tien achteruit wel.’ 11 Daarop riep de profeet Jesaja de HEER aan, en deze liet de schaduw op de zonnewijzer van Achaz tien graden achteruitgaan.
|