Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 29 maart
Lezen: 1 Tessalonicenzen 2: 1-12
Vertaling 1951
1 Want zelf weet gij, broeders, dat ons komen bij u niet zonder vrucht is geweest. 2 Immers, ondanks de mishandeling en de smaad, die wij, zoals gij weet, te Filippi tevoren ondergaan hadden, hebben wij u, in onze God vrijmoedig, onder zware strijd het evangelie Gods gebracht. 3 Want ons vermanen komt niet voort uit dwaling, noch uit onzuivere bedoeling; het gaat ook niet met list gepaard. 4 Integendeel, daar God ons waardig heeft gekeurd om ons het evangelie toe te vertrouwen, spreken wij, niet om mensen te behagen, maar Gode, die onze harten keurt. 5 Want wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal, zoals gij weet, of met (enig) baatzuchtig voorwendsel; God is getuige! 6 Ook zochten wij geen eer bij mensen, noch van u, noch van anderen, hoewel wij als apostelen van Christus ons hadden kunnen laten gelden; 7 maar wij gedroegen ons in uw midden vriendelijk, zoals een moeder haar eigen kinderen koestert. 8 Zo waren wij, in onze grote genegenheid voor u, bereid u niet alleen het evangelie Gods, maar ook ons eigen leven mede te delen, daarom, dat gij ons lief geworden waart. 9 Want gij herinnert u, broeders, onze moeite en inspanning. Terwijl wij nacht en dag werkten, om niemand uwer lastig te vallen, hebben wij u het evangelie van God gepredikt. 10 Gij zijt getuigen, en God, hoe vroom, rechtvaardig en onberispelijk wij ons bij u, die gelooft, gedragen hebben. 11 Gij weet trouwens, hoe wij, als een vader zijn eigen kinderen, u hoofd voor hoofd vermaanden, aanmoedigden, 12 en betuigden te blijven wandelen, Gode waardig, die u roept tot zijn eigen Koninkrijk en heerlijkheid.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 U weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet tevergeefs is geweest. 2 Ondanks de mishandelingen en beledigingen die wij, zoals u bekend is, in Filippi te verduren hadden, vonden we in vertrouwen op onze God de moed u bekend te maken met zijn evangelie. Daarvoor hebben we ons tot het uiterste ingespannen. 3 Onze oproep berust niet op een dwaling, op oneerlijkheid of bedrog. 4 Wij spreken alleen omdat God ons daartoe waardig heeft gekeurd en ons het evangelie heeft toevertrouwd – niet om mensen te behagen, maar God, die de mensen doorgrondt. 5 U weet dat we u nooit naar de mond hebben gepraat en dat onze woorden nooit een dekmantel voor hebzucht waren. God is onze getuige. 6 We hebben ook niet geprobeerd de gunst van mensen af te dwingen, niet bij u en niet bij anderen. 7 Hoewel we ons als apostelen van Christus hadden kunnen laten gelden, zijn we u tegemoet getreden met de tederheid van een voedster., die haar kinderen koestert. 8 In die gezindheid, vol liefde voor u, waren we niet alleen bereid u te laten delen in Gods evangelie, maar ook in ons eigen leven. Zo dierbaar was u ons geworden. 9 U herinnert u, broeders en zusters, hoe we ons hebben ingezet en ingespannen, hoe we dag en nacht hebben gewerkt om niemand van u tot last te zijn. Op die manier hebben we u het evangelie van God verkondigd. 10 U kunt getuigen, en God zelf, hoe toegewijd, hoe oprecht en zuiver we bij u, die tot geloof gekomen bent, hebben geleefd. 11 U weet dat we voor ieder van u waren als een vader voor zijn kinderen. 12 We hebben u aangespoord en bemoedigd en u op het hart gedrukt zo te leven dat u God eer bewijst. Hij roept u tot zijn koninkrijk en luister.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek