Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 27 mei
Lezen: 2 Samuël 16: 5-14
Vertaling 1951
5 Toen koning David bij Bachurim gekomen was, kwam vandaar een man uit het geslacht van het huis van Saul; hij heette Simi en was de zoon van Gera. Onder het uitspreken van vervloekingen kwam hij nader. 6 En hij wierp met stenen naar David en naar alle dienaren van koning David, ofschoon al het volk en alle helden rechts en links van hem liepen. 7 Terwijl hij zijn vervloekingen uitte, sprak Simi, aldus: Ga weg, ga weg, bloedvergieter, nietswaardige! 8 De HERE vergeldt u al het bloed van het huis van Saul, in wiens plaats gij koning geworden zijt, de HERE geeft het koningschap aan uw zoon Absalom; zie, gij zijt nu in de ellende, omdat gij een bloedvergieter zijt. 9 Toen zeide Abisai, de zoon van Seruja, tot de koning: Waarom vervloekt deze dode hond mijn heer de koning? Laat mij toch naar de overkant gaan en hem het hoofd afhouwen. 10 Maar de koning sprak: Wat heb ik met u te doen, zonen van Seruja? Laat hem mij maar vervloeken! Wanneer de HERE tot hem zegt: vervloek David, – wie zal dan zeggen: waarom doet gij dat? 11 Ook zeide David tot Abisai en tot al zijn dienaren: Zie, mijn eigen zoon staat mij naar het leven, hoeveel te meer dan nu deze Benjaminiet! Laat hem met rust en laat hij mij vervloeken, want de HERE heeft het hem gezegd. 12 Misschien zal de HERE op mijn ellende letten en mij het goede schenken in plaats van zijn vervloeking van deze dag. 13 En David ging met zijn mannen verder, terwijl Simi op de berghelling tegenover hem voortliep, en onder het gaan vervloekingen uitsprak, met stenen naar hen wierp en stof opjoeg. 14 Vermoeid kwamen de koning en al het volk dat bij hem was, op een plek, waar zij rust namen.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
5 Zodra David bij Bachurim was aangekomen, kwam er iemand aanlopen uit de familie van Saul, een zekere Simi, de zoon van Gera. Vloekend en tierend kwam hij aanlopen, 6 en hoewel David door zijn lijfwacht van heldhaftige soldaten was omringd, bekogelde hij de koning en zijn gevolg met stenen. 7 Hij vloekte en schreeuwde: ‘Maak dat je wegkomt, moordenaar! Stuk ongeluk! 8 Je hebt je de troon van Saul toegeëigend. Nu wreekt de HEER het bloed van Saul en zijn familie aan jou en geeft hij het koningschap aan Absalom, je zoon. Dat is je verdiende loon, moordenaar die je bent!’ 9 Joabs broer Abisai zei tegen de koning: ‘Hoe waagt dat hondsvot het mijn heer en koning te vervloeken? Uit de weg jullie, ik sla zijn kop eraf!’ 10 Maar de koning zei: ‘Wat heb ik met jullie te maken, zonen van Seruja? Hij vervloekt mij; en wat dan nog? Dat heeft de HEER hem natuurlijk ingegeven. Wat vraag je dan: Hoe waagt hij het?’ 11 En tot het hele gezelschap vervolgde David: ‘Luister, mijn bloedeigen zoon staat me naar het leven. Zou deze afstammeling van Benjamin me dan met rust laten? Laat hem maar vloeken, de HEER heeft het hem immers ingegeven. 12 Misschien merkt de HEER mijn ellende op en vergoedt hij me later de vervloeking van vandaag.’ 13 Toen zetten David en zijn gevolg zich weer in beweging. Simi bleef op een iets hoger gelegen bergrichel vloekend en tierend met hem meelopen, gooide met stenen en joeg stofwolken op. 14 Ten slotte kwamen de koning en zijn soldaten aan in Ajefim. Daar konden ze uitrusten.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek