Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 24 juli
Lezen: 1 Samuël 16: 1-13
Vertaling 1951
1 De HERE zeide tot Samuël: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul, en Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie en ga heen: Ik zend u naar de Betlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht. 2 Maar Samuël zeide: Hoe zou ik kunnen gaan? Als Saul het hoort, zal hij mij doden. De HERE zeide: Gij zult een jonge koe meenemen en zeggen: ik ben gekomen om de HERE een slachtoffer te brengen. 3 Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik u zal aanwijzen.
4 Samuël deed wat de HERE gezegd had en hij kwam te Betlehem. De oudsten der stad kwamen hem bevend van vrees tegemoet en zeiden: Betekent uw komst vrede? 5 En hij zeide: Ja, ik ben gekomen om de HERE een slachtoffer te brengen. Heiligt u, dan moogt gij met mij aan dit offer deelnemen. En hij heiligde Isaï en zijn zonen en nodigde hen tot het offer.
6 Toen zij binnenkwamen, en hij Eliab zag, dacht hij: Zeker staat hier voor de HERE zijn gezalfde. 7 Doch de HERE zeide tot Samuël: Let niet op zijn voorkomen noch op zijn rijzige gestalte, want Ik heb hem verworpen. Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is, maar de HERE ziet het hart aan.
8 Toen riep Isaï Abinadab en liet hem aan Samuël voorbijgaan, maar hij zeide: Ook deze heeft de HERE niet verkoren. 9 Daarna liet Isaï Samma aan hem voorbijgaan, maar hij zeide: Ook deze heeft de HERE niet verkoren. 10 En Isaï liet zijn zeven zonen aan Samuël voorbijgaan, maar Samuël zeide tot Isaï: De HERE heeft dezen niet verkoren.
11 Hierop zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt de schapen. Toen zeide Samuël tot Isaï: Laat hem halen, want wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is. 12 Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de HERE: Sta op, zalf hem, want deze is het. 13 Samuël nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des HEREN David aan. Daarna stond Samuël op en ging naar Rama.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 De HEER vroeg aan Samuël: ‘Hoe lang blijf je nog treuren om Saul, die ik als koning van Israël verworpen heb? Kom, vul je hoorn met olie en ga voor mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb ik als koning uitgekozen.’ 2 ‘Hoe kan ik dat nu doen?’ wierp Samuël tegen. ‘Saul zal me vermoorden als hij het hoort.’ De HEER antwoordde: ‘Neem een jonge koe mee en zeg dat je bent gekomen om de HEER een offer te brengen. 3 Nodig Isaï uit voor het offermaal, dan zal ik je laten weten wat je doen moet. Wie ik je aanwijs, die moet je voor mij zalven.’ 4 Samuël deed wat de HEER had gezegd. Toen hij in Betlehem aankwam, kwamen de oudsten van de stad hem ongerust tegemoet en vroegen: ‘Uw komst is toch geen slecht teken?’ 5 ‘Wees gerust,’ antwoordde Samuël. ‘Ik ben gekomen om de HEER een offer te brengen. Reinig u en neem met mij deel aan het offermaal.’ Ook Isaï en zijn zonen nodigde hij uit, en aan hen voltrok hij persoonlijk de reiniging. 6 Bij hun aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en zeker degene die de HEER wil zalven. 7 Maar de HEER zei tegen Samuël: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’ 8 Toen riep Isaï Abinadab en stelde hem aan Samuël voor, maar die zei: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 9 Isaï stelde Samma voor, maar weer zei Samuël: ‘Ook hem heeft de HEER niet gekozen.’ 10 Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan Samuël voor, maar telkens zei Samuël dat dit niet degene was die de HEER gekozen had. 11 ‘Zijn dit alle zonen die u heeft?’ vroeg hij. ‘Nee,’ antwoordde Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen en de geiten.’ Toen zei Samuël tegen Isaï: ‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de maaltijd voordat hij er is.’ 12 Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen. En de HEER zei: ‘Hem moet je zalven. Hij is het.’ 13 Samuël nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuël weer naar Rama.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek