Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 7 augustus
Lezen: Ezra 9: 1-7
Vertaling 1951
1 Toen dit gebeurd was, kwamen de oversten tot mij en zeiden: Het volk Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afgezonderd gehouden van de volken der landen, wat hun gruwelen betreft: van de Kanaänieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Jebusieten, de Ammonieten, de Moabieten, de Egyptenaren en de Amorieten. 2 Want zij hebben uit hun dochters vrouwen genomen voor zich en hun zonen, waardoor het heilige zaad zich vermengd heeft met de volken der landen; ja, de oversten en de leiders zijn in deze trouwbreuk voorgegaan.
3 Toen ik dit vernam, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel, trok de haren uit mijn hoofd en uit mijn baard, en zat verbijsterd neer; 4 en tot mij kwamen samen allen die beefden voor de woorden van de God van Israël, wegens de trouwbreuk der ballingen, maar ik bleef verbijsterd neerzitten tot het avondoffer. 5 Tijdens het avondoffer echter stond ik op uit mijn verootmoediging, en met gescheurd kleed en gescheurde mantel knielde ik, breidde mijn handen uit tot de HERE, mijn God, 6 en zeide: Mijn God, Ik schaam mij en durf mijn ogen niet tot U opslaan, o mijn God, want onze ongerechtigheden zijn ons boven het hoofd gewassen en onze schuld is gestegen tot de hemel. 7 Van de dagen onzer vaderen af tot op deze dag toe zijn wij in grote schuld en om onze ongerechtigheden zijn wij overgeleverd, wij, onze koningen, onze priesters, in de macht van de koningen der landen, aan het zwaard, aan gevangenschap, aan plundering, aan openlijke schande, zoals nu.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 Toen deze zaken afgehandeld waren, kwamen de leiders naar mij toe en zeiden: ‘Het volk van Israël, de priesters en de Levieten hebben zich niet afzijdig gehouden van de bevolking van het land en ook niet van de gruwelijke gebruiken van de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Jebusieten, Ammonieten, Moabieten, Egyptenaren en Amorieten. 2 Ze hebben namelijk meisjes van die volken tot vrouw genomen, voor zichzelf en voor hun zonen, en zo hebben zij, het heilige zaad, zich vermengd met de bevolking van het land. De leiders en bestuurders gingen in deze ontrouw voorop.’
3 Zodra ik dit hoorde, scheurde ik mijn kleren en mijn mantel. Ik trok het haar uit mijn hoofd en mijn baard, en ging zitten, verbijsterd. 4 En allen die vanwege de ontrouw van de ballingen de dreigende woorden van de God van Israël vreesden, kwamen bij mij. Zo bleef ik verbijsterd zitten tot het avondoffer. 5 Toen stond ik op, beëindigde mijn boetedoening, en met gescheurde kleren en mantel viel ik op mijn knieën en spreidde mijn handen uit naar de HEER, mijn God. 6 Ik zei: ‘Mijn God, ik schaam me, mijn God, ik ben te beschaamd om mijn gezicht naar u op te heffen, want onze zonden reiken tot boven ons hoofd en onze schuld is zo hoog als de hemel. 7 Vanaf de dagen van onze voorouders tot aan deze dag zijn wij zeer schuldig tegenover u, en vanwege onze zonden zijn wij, onze koningen, onze priesters, overgeleverd aan de macht van de koningen van andere landen, aan geweld, aan gevangenschap, aan plundering, en aan openlijke schande, zoals nu.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek