Print dit bijbelgedeelte

Bijbelgedeelte bij 21 september
Lezen: Micha 3
Vertaling 1951
1 En ik zeide: Hoort toch, hoofden van Jakob en leidslieden van het huis Israëls, moest gij het recht niet kennen? 2 Gij die het goede haat en het kwade liefhebt, die de lieden de huid afstroopt en het vlees van hun gebeente; 3 ja, die het vlees van mijn volk eet, en hun de huid aftrekt, en hun beenderen breekt en ze uiteenlegt als vlees in een pot of in een ketel. 4 Dan zullen zij roepen tot de HERE, maar Hij zal hun niet antwoorden, en Hij zal zijn aangezicht voor hen verbergen te dien tijde, omdat zij slecht hebben gehandeld.
5 Zo zegt de HERE aangaande de profeten die mijn volk verleiden; die, als zij iets met hun tanden te bijten krijgen, heil verkondigen, maar tegen hem die hun niets in de mond steekt, de oorlog uitroepen: 6 Daarom zal het nacht voor u worden, zonder gezicht; duisternis, zonder waarzegging; de zon zal ondergaan over de profeten, en de dag zal over hen verdonkerd worden. 7 En de zieners zullen beschaamd worden, en de waarzeggers teleurgesteld, en zij zullen allen de bovenlip omwinden, omdat er geen antwoord Gods komt.
8 Ik daarentegen ben vol van kracht, van de Geest des HEREN, en van recht en van sterkte, om Jakob zijn overtreding aan te zeggen en Israël zijn zonde.
9 Hoort dit toch, hoofden van het huis Jakobs en leidslieden van het huis Israëls, die het recht verafschuwt en al het rechte krom maakt, 10 die Sion bouwt met bloed en Jeruzalem met onrecht. 11 De hoofden spreken er recht voor geschenken, en de priesters geven er onderricht om loon, en de profeten plegen er waarzeggerij voor geld, en daarbij steunen zij op de HERE en zeggen: Is de HERE niet in ons midden? Ons zal geen kwaad overkomen!
12 Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot woudhoogten.
   
De Nieuwe Bijbelvertaling
1 En ik zei: Hoor toch, leiders van Jakob, hoor, heersers van het volk van Israël! Jullie moeten het recht toch kennen? 2 Maar jullie haten het goede en houden van het kwaad. Jullie stropen mijn volk de huid af en rukken het vlees van hun botten. 3 Zij eten hun vlees, ze stropen hun huid af en breken hun botten. Als vlees om te koken, als vlees voor de pot hakken ze mijn volk in stukken. 4 Als ze dan tot de HEER om hulp roepen, zal hij hun niet antwoorden. Hij zal zijn gelaat voor hen verbergen vanwege het kwaad dat ze begaan.
5 Dit zegt de HEER over de profeten die mijn volk misleiden, die over vrede praten zolang ze maar iets te eten krijgen en die iedereen die hen niet op hun wenken bedient de oorlog verklaren: 6 Voor jullie zal het een nacht zijn zonder visioenen, donker en zonder voorspellingen. Voor die profeten zal de zon ondergaan en zal de dag veranderen in duisternis. 7 De zieners zullen beschaamd staan en de waarzeggers worden te schande gemaakt: ze zullen hun mond gesloten houden, want God geeft geen antwoord. 8 Ik daarentegen ben vervuld van kracht, ik heb de geest van de HEER, ik ben rechtvaardig en ik heb de moed om aan Jakob zijn wandaden bekend te maken, en aan Israël zijn zonde.
9 Hoor toch wat volgt, leiders van het volk van Jakob en heersers van het volk van Israël, jullie die de gerechtigheid verafschuwen en al wat recht is krom maken, 10 die Sion bouwen op bloed en Jeruzalem op onrecht. 11 De leiders spreken er recht in ruil voor geschenken, de priesters geven onderricht tegen betaling, de profeten voorspellen voor geld, terwijl ze zich op de HEER beroepen en zeggen: ‘De HEER is toch in ons midden? Ons kan geen kwaad overkomen.’ 12 Daarom, door jullie toedoen, zal de Sion als een akker worden omgeploegd, zal Jeruzalem een ruïne worden en de tempelberg een overwoekerde heuvel.
bijbelsdagboek.nl
Terug naar het dagboek